Het plan was om vannacht thuis te slapen. Maar vergat weer even dat het knetterdonker is in de hal met zonder verlichting. Dus rond half negen rende ik met flessen en kratten de hal in en uit zonder te struikelen over losliggende tegels of mijn eigen werk. Met zweet op m’n kop alsof het een marathon was, waar ik me naar mijn idee niet voor had ingeschreven, rende ik met mijn flessen om in het laatste restje licht mijn werk buiten de Turnhal te krijgen. Ik zou dan met hulp van de lantaarnpalen het werk in mijn auto kunnen laden. Dacht ik.
Die palen stonden best ver van het gebouw en zo kwam het dat ik het inladen op moest geven. Ik zag werkelijk niets. Deed nog een poging om mijn koplampen van mijn auto in te zetten, niet alleen een poging, ik draaide de auto en scheen op het portaal. Nam nog de Mozartkugel die ik vanmorgen meekreeg van Simone Carrée, als verrukkelijke energieboost. Maar gaf het op, vanwege angst om zonder stroom in mijn accu te komen zitten. Dus logeerde ik nog een nachtje in Villa Elize. Gezellig op zolder naast de ridder op de gevel. Ik niet, de ridder zit op de gevel. Ik lag heerlijk op een zacht matras met dekbed en zalig kussen. De ridder deed wat een ridder hoort te doen, die was ridderlijk aan het doen op de voorgevel van de Villa.
Terug aan zee dacht ik maar aan één ding: De Saoto soep van Struin. Dus ik gooide samen met Mars de auto leeg en trakteerde ons op een heerlijke late lunch aan zee. Opruimen komt later.